Ik tuurde in de gracht en zag mezelf op de brug
Op een stille nacht op de Zeedijk
Ik was bij vrouw en kind weg en dacht ik kom nooit meer terug
Ik was moe van alle ruzie en gezeik
Een koude wind gleed langs m'n rug, en fluisterde mijn naam
Ik keek om, maar zag geen mens op straat
Alleen een blonde dame, rood verlicht achter een raam
Ze wenkte en toen was het al te laat
Ze kleedde zich weer aan terwijl ik halfnaakt daar zat
Toen zag ze plots m'n tranen op het bed
Ze nam me in haar armen en zei stil maar, lieve schat
Kom vertel het eens aan Bleke Jet
We praatten tot het ochtend werd, toen ze zei het is tijd
Ik denk dat je wel weet wat je moet doen
Ze bracht me naar de deur, even stond ik daar in strijd
En gaf haar onverwachts een afscheidszoen
En ik ging terug naar mijn gezin, en alles kwam weer goed
En ik wilde Jet bedanken voor haar raad
Maar het huis op de Zeedijk waar ik haar had ontmoet
Dat zocht ik uren zonder resultaat
Uiteindelijk ben ik een oud café binnengegaan
En vroeg kent iemand hier soms Bleke Jet
Een doodse stilte viel, en men keek me geschrokken aan
En iemand prevelde een kort gebed
Het is veertig jaar geleden zei de kastelein toen zacht
Een man was smoorverliefd op onze Jet
Maar zijn vrouw, ze kwam erachter en heeft midden in de nacht
Het bordeel in vuur en vlam gezet
We hoorden Jet nog gillen, maar we konden er niet bij
Het huis is tot de grond toe afgebrand
Maar af en toe verschijnt ze nog aan iemand zoals jij
Je deed haar denken aan haar laatste klant